{ * Google recaptcha v3 *} { * devMode *}

Toename doelfinancieringen leidt tot hogere kosten voor schoolbesturen

Schoolbesturen krijgen elk jaar een vaste lumpsumbekostiging en mogen zelf beslissen (binnen de marges van de sectorwetten) waar dit geld aan uitgegeven wordt. Bij subsidies is de vrijheid van besteding beperkt tot het specifieke doel waarvoor de subsidie geldt (doelfinanciering) en de subsidie is bovendien vaak tijdelijk. Doelfinanciering, zoals voornoemde subsidies, vormen een steeds groter deel van de totale inkomsten van een schoolorganisatie met negatieve effecten tot gevolg.

In het primair onderwijs maakt doelfinanciering 19% uit van de totale inkomsten van een school en voor het voortgezet onderwijs gaat het om 22%.[1]

Naast de aanzienlijke administratieve verplichtingen die doelfinanciering met zich meebrengt (zoals het aanvragen, onderbouwen en verantwoorden van de ontvangen subsidie), is er nog een belangrijk negatief effect te benoemen. Met een tijdelijke financiering is het voor een schoolbestuur niet mogelijk om personeel arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd te geven. Het aantal tijdelijke arbeidsovereenkomsten neemt aldus toe. Veel mensen vinden een dergelijk tijdelijk dienstverband niet aantrekkelijk.[2] Hierdoor moeten schoolbesturen, noodgedwongen, vaker een beroep doen op commerciële uitzendbureaus of bemiddelingsbureaus om de benodigde leraren voor de klas te kunnen krijgen. Voor deze schoolbesturen is inhuur de enige oplossing om het lerarentekort en ziekteverzuim binnen de organisatie op te vangen. Schoolbesturen zijn veel meer geld kwijt aan een leraar die is ingehuurd dan aan een leraar in loondienst. Volgens de Algemene Rekenkamer[3] zijn de loonkosten van een leraar in loondienst met salarisschaal LB, trede 12, € 58,00 per uur, terwijl de commercieel gedetacheerde leraar in dezelfde schaal en trede gemiddeld € 113,00 per uur kost (aldus bijna het dubbele).[4]

De tijdelijke financiële middelen vanuit het Ministerie van OCW werken dus de inhuur van derden in de hand en werken sterk kostenverhogend. De omvang van de doelfinanciering is niet meer proportioneel in relatie tot de reguliere bekostiging die schoolbesturen ontvangen. In het voortgezet onderwijs is het aandeel inhuur in de afgelopen 10 jaar verdubbeld. Het beleid van het Ministerie van OCW in combinatie met het lerarentekort werkt aldus kostenverhogend. Alternatief zou nog kunnen zijn om rechtstreeks een zzp’er in te huren, want de kosten van een zzp’er zijn lager dan van een gedetacheerde/uitzendkracht. Dit brengt echter wel weer de nodige arbeidsrechtelijke risico’s met zich mee.

De Algemene Rekenkamer constateert verder dat schoolbesturen nauwelijks onderhandelen over de tarieven met externe bureaus. Belangrijk is dus om een aanbesteding ten aanzien van de inhuur van derden goed in te steken om het kostenverhogend effect zo veel mogelijk te matigen.

[1] https://www.vo-raad.nl/nieuws/groei-van-doelfinanciering-leidt-tot-meer-tijdelijke-contracten-in-het-onderwijs.

[2] https://www.rekenkamer.nl/onderwerpen/passendonderwijs/documenten/rapporten/2024/05/15/resultaten-verantwoordingsonderzoek-2023-ministerie-van-onderwijs-cultuur-en-wetenschap.

[3] https://www.rekenkamer.nl/publicaties/rapporten/2024/04/24/focus-op-inhuur-van-docenten.

[4] Het verschil wordt verklaard door de reserveringen, de marge (overheadkosten en winst) van de bureaus en  de btw.