{ * Google recaptcha v3 *} { * devMode *}

Onrechtmatige inbreuk op vrijheid van onderwijs door de Nederlandse Staat

Op 4 september jongstleden oordeelde de rechtbank Den Haag dat de Nederlandse Staat gedurende de periode van februari 2019 tot 20 februari 2020 onrechtmatig had gehandeld jegens het Cornelius Haga Lyceum uit Amsterdam. Verschillende organen en personen hadden uitlatingen gedaan die onvoldoende gefundeerd waren en die nadelig waren voor de school.

Het recht op vrijheid van onderwijs is gewaarborgd in artikel 23 van de Grondwet. Hieruit volgt (kortheidshalve) dat eenieder een school mag oprichten en deze naar eigen overtuiging mag inrichten, mits aan een aantal wettelijke voorwaarden wordt voldaan. Hierbij dient voor het bijzonder onderwijs de vrijheid van richting in acht te worden genomen. De vrijheid van richting is de vrijheid om te kiezen op welke religieuze, levensbeschouwelijke of opvoedkundige basis het onderwijs wordt gebaseerd. De vrijheid van onderwijs staat er aan in de weg dat, als een school aan de wettelijke voorwaarden voldoet, de Staat op een andere wijze het inschrijven van leerlingen bij een school niet mag ontmoedigen. De rechtbank oordeelde dat de Staat dat wel had gedaan ten aanzien van de school.

In december 2018 heeft de AIVD een staatsgeheime inlichtingenanalyse over de school en daarbij betrokken personen uitgevoerd.  In aansluiting hierop heeft de AIVD in januari en februari 2019 een tweetal ambtsbericht opgesteld over de school. Uit deze berichten volgde dat de school het grootste deel van het onderwijs aan de salafistische geloofsleer wilde wijdden en in strijd handelde met een door de overheid ontwikkelde antiradicaliseringsstrategie. Ook werden personen rondom de school in verband gebracht met een terroristische groepering.

Naar aanleiding van dit ambtsbericht besloot de Inspectie van het Onderwijs een vierjaarlijks onderzoek dat in concept gereed was voort te zetten met een vervolgonderzoek. Uiteindelijke stelde de Inspectie op 29 mei 2019 haar definitieve rapport vast, waarin tekortkomingen werden geconstateerd ten aanzien van de kwaliteit van het bestuur, het financieel beheer en het onderwijs.

Op 7 maart 2019 heeft de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) naar aanleiding van het ambtsbericht van de AIVD zijn zorgen overgebracht aan de burgemeester van Amsterdam ten aanzien van de antidemocratische signalen over de school. Verder besloot de Staat dat het wenselijk was dat deze zorgelijke informatie openbaar te maken zodat ouders van leerlingen die de school wilden bezoeken gewaarschuwd werden. Dit gebeurde onder andere door de Minister-President op 8 maart 2019 in zijn wekelijkse persconferentie, waarin hij ouders en leerlingen aanraadde de school niet te bezoeken.

Echter op 20 november 2019 oordeelde de toezichthouder van de AIVD, de Commissie voor het Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD), dat de ambtsberichten van de AIVD over het algemeen rechtmatig waren, maar op enkele punten onrechtmatig. Deze laatste punten waren echter van wezenlijk belang voor de algehele strekking van de inhoud van de berichtgeving door de AIVD. Hierdoor werd een beeld opgeroepen dat sprake was van een ernstige en acuut zorgwekkende situatie op de school, terwijl de aanwijzingen van de AIVD zagen op een situatie die mogelijk in de toekomst zou kunnen ontstaan.

Nu de overheid bekend was met deze informatie en toch besloot het negatieve beeld over de school naar buiten te brengen waarin ouders werden gewaarschuwd, heeft de Staat onzorgvuldig gehandeld door niet eerst nader onderzoek te doen. Dit betekent dat de Staat niet de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Door het geschetste negatieve beeld acht de rechtbank het aannemelijk dat het aantal aanmeldingen van leerlingen achterbleef, waardoor de school schade leed. De rechtbank acht de Staat aansprakelijk voor deze schade, waarbij de schade in een vervolgprocedure vastgesteld dient te worden vastgesteld.